donderdag 2 mei 2013

NOSTALGISCH




























Prrachtig, in één woord schittterend, klonk uit de kelen van BN-ers die in praatprogramma’s gevraagd werden wat zij van het nieuwe Rijksmuseum vonden. De ervaring die het gerestaureerde gebouw met zijn schatten biedt, doet kennelijk vergeten dat er tien jaar op de heropening werd gewacht. Ontegenzeggelijk heeft het museum een mooie en rijke collectie. Opgefrist en op een nieuwe manier tentoongesteld in pas gerestaureerde zalen is dat zeer indrukwekkend. Maar het gejubel is meer dan de cri de coeur van kunstliefhebbers die hun ‘vrienden’ zo lang hebben moeten missen.

Het is alsof de restauratie precies op de juiste tijd af was. Nederland verkeert in een crisis, niet alleen financieel, maar ook wat waarden betreft. Is kunst/cultuur nog belangrijk, of kunnen we het gewoon wegbezuinigen? Hebben we nu wel of geen culturele identiteit? En dan is daar dat museum; kosten nog moeite zijn gespaard om de kunst te laten schitteren en het nationaal gevoel een flinke boost te geven. Er hangen geweldige schilderijen uit onze Gouden Eeuw, vergezeld van fraaie zilveren spullen en historische documenten, prachtig uitgelicht om de grootsheid van dit kleine landje eens goed tentoon te spreiden.

Ruud Gullit, de kunstkenner, zei onlangs op televisie: ‘daar hangt en staat alles waar we groot mee zijn geworden in het verleden’. Gullit vergat even dat veel daarvan verband houdt met het kolonialisme, waar zijn voorouders ernstig onder te lijden hadden. Maar geschiedenis wordt nu eenmaal minder pijnlijk naarmate de tijd verstrijkt. Zo is het vergeten dat het gebouw van Cuypers, een kruising tussen kasteel, kathedraal en stadspoort, in het Calvinistische Nederland van de 19de eeuw veel te katholiek en nogal kitscherig werd gevonden.

Die vermenging van stijlen en soorten gebouwen is antiek geworden, maar sluit ook goed aan bij de postmoderne architectuur. De restauratie moest zich dan ook in de geest van Cuypers afspelen. In de eerste film die Oeke Hoogendijk over de verbouwing maakte, is te zien hoe een conservator de muren van Cuypers liefdevol beklopt op zoek naar scheurtjes en hoe een restaurator met eindeloos geduld de quasi middeleeuwse wandschilderingen herstelt.

Het rare is dat ondanks deze historische aandacht alles in het museum even oud of juist even nieuw lijkt te zijn geworden. Ook al hangen en staan kunstwerken en andere voorwerpen keurig op tijd gerangschikt, ze komen voor als van een tijdloze, eeuwige kwaliteit. Nu hoort dit wel bij musea, waarin de geschiedenis voor altijd wordt bijgezet, maar het heeft ook te maken met het sterrenlicht van de nostalgie, waarin wij dingen van vroeger bekijken. Wanneer dat ‘vroeger’ was, doet er niet toe; alles was toen beter en mooier dan heden ten dage. Het kleine meisje in één van de televisiespots van het Rijksmuseum laat dit goed zien. Zij vindt alles zo mooi dat zij wel moet huppelen! Voor haar komen al die dode dingen tot leven; zij schrikt van een eng beeld alsof het een mens was en vliegt weg in een tentoongesteld vliegtuig.

Zo ongeveer stellen wij ons het beleven van historische zaken tegenwoordig voor. Onschuldig genietend van de rijke etalage vol oude spullen, vergeten we onze dagelijkse sores en vliegen weg in een mooie droom. Dat die droom meer zegt over ons heden dan het verleden, is eigen aan de nostalgie. Iemand die ooit een echte historische ervaring heeft gehad, weet echter dat het daarbij juist om het moment gaat, waarin we contact lijken te hebben met dat verleden zelf. Het is maar goed dat de advertenties van het Rijksmuseum steeds met Rembrandts zelfportret eindigen die even in een glimlach vertrekt om onze culturele verdwazing.

Katalin Herzog

Deze column werd gepubliceerd in KunstKrant, 17de Jg. Nr.3, mei/juni 2013, p.5.