zaterdag 31 augustus 2013

NASCHILDEREN



In een rommelig atelier vol verfpotten, doeken en ondefinieerbaar afval staat een kunstenaar voor een schilderij in wording. In haar ene hand houdt zij een penseel, in de andere een foto. Voordat zij een streek op het doek zet, tuurt zij langdurig naar het plaatje.

Dergelijke scènes waren te zien in de serie Hollandse Meesters die Avro’s Kunstuur over Nederlandse kunstenaars uitzond. Sommige schilders volgden nauwkeurig de foto, anderen ontleenden er slechts elementen aan of combineerden meerdere foto’s. Foto’s worden tegenwoordig vaak nageschilderd en kennelijk vinden kunstenaars dit zo gewoon dat zij zich met de foto in de hand, of zelfs met de foto op het doek geplakt, laten filmen.

Deze praktijk begon bij de Impressionisten die er juist om bekend stonden dat zij veel buiten schilderden. Hun modellen stelden zij ook buiten op om licht en schaduw op gezichten en kleding te vangen. Een van hen, Edgar Degas die ook amateurfotograaf was, ontdekte echter het gemak van het naschilderen van zelfgemaakte foto’s. Niet dat hij daarmee te koop liep, want je hoorde naar de natuur te kunnen tekenen, maar het is te zien aan het vreemde perspectief en aan vertekeningen in zijn schilderijen die toen nog eigen waren aan de fotografie. Algauw ontstond er een industrie die ‘fotografische modellen’ leverde aan schilders en pornografen.

De schaamte over het gebruik van foto’s hield lang aan. In de jaren zestig was het op academies nog steeds not done om foto’s voor je werk te gebruiken. Je deed dat stiekem, maar vaak was het niet nodig, omdat je zoveel naar de natuur getekend had dat je de meeste vormen uit je hoofd kende. Nu wordt er zelden naar de natuur getekend op academies; des te vaker grijpt men naar foto’s.

Voordat iemand mij van conservatisme beticht, zal ik maar snel zeggen dat ik deze ontwikkeling geenszins afkeur. Het jarenlange tekenen naar model vond ik tijdverspilling en mijn klassieke opleiding heeft mij weinig over de moderne kunst geleerd. Bovendien waardeer ik de fotografie zeer. Toch maak ik bezwaar tegen schilders die zomaar foto’s naschilderen, want ik vraag mij af of zij erover nadenken wat zij aan het doen zijn. Ook al zijn wij nu vergeven van foto’s, juist beeldend kunstenaars moeten zich er bewust van zijn dat de camera anders kijkt dan mensen. Uitsnede, scherpte, verkortingen en diepte zijn in een foto anders dan wat mensen in de werkelijkheid zien. Daarbij komt dat kunstenaars vaak beelden uit de massamedia gebruiken, waarbij zij te maken krijgen met de visie van de fotograaf en de ideologie van het medium waaruit de foto stamt.

Zien zij nog het verschil tussen cameraoog en menselijk oog? Hebben zij nog wel directe ervaringen met de werkelijkheid of verloopt alles nu via de media? Hebben zij nog oog voor de eigenaardigheden van de illusionaire schilderkunst? Of is voor al deze ervaringen een platte werkelijkheid in de plaats gekomen die al door anderen is ingericht?

De films van de Hollandse Meesters toonden mij soms schilders voor wie de fotografie werkelijkheid was geworden. Maar er zijn ook schilders, zoals Marlene Dumas en Luc Tuymans die juist door het gebruik van de fotografische taal ons de ogen ervoor openen hoe wij tegenwoordig kijken. Zij ervaren de fotografie niet als iets vanzelfsprekends, maar als een medium met een eigen visie die wij al te gemakkelijk adopteren. Er is dus niets mis met het gebruik van foto’s voor schilderijen, zolang kunstenaars maar bewust blijven van het vreemde en wonderlijke van zowel de fotografie als de werkelijkheid en ons zo nieuwe mogelijkheden in het kijken aanbieden.

Katalin Herzog

Gepubliceerd in KunstKrant, 17de Jg. nr. 5, september/oktober, 2013.