zaterdag 1 maart 2014

MODE IS DE NIEUWE KUNST



2013 was het jaar van Wim Pijbes. Niet alleen kreeg hij het Rijksmuseum weer aan de praat, maar hij maakte het ook tot een hedendaagse, spectaculaire publiekstrekker. Toch was het wonderlijk om hem in het tv programma Opium te horen zeggen dat zijn persoonlijk hoogtepunt betreffende het culturele aanbod van 2013, naast Anouk de tentoonstelling ‘Fashion World of Jean Paul Gaultier’ in de Rotterdamse Kunsthal was. Pijbes uitte bij deze gelegenheid de memorabele oneliner: ‘mode wordt de nieuwe kunst’. Mode en kunst komen, volgens hem, met elkaar overeen, doordat zij een tijdsbeeld tonen; ‘nu kruipen ze naar elkaar toe’. Is Pijbes met één been in de Kunsthal, waarvan hij eerder directeur was, blijven hangen of zien we nu ‘des Pudels Kern’, namelijk dat de directeur van het meest klassieke museum van Nederland meer van popsongs en mode dan van Rembrandt houdt?

Een dergelijke ‘moderne’ smaak is wel te verwachten van een echte kunstmanager. Diens persoonlijke voorkeuren doen er niet zoveel toe bij het leiden van een museum. Hij kan met alle ‘kunst’ overweg als het om fondswerving, organisatie en het lokken van een groot publiek gaat. En hierbij hoort ook het slordige idee dat mode de nieuwe kunst wordt of al is, omdat beide een tijdsbeeld tonen. Want welke cultuuruiting toont nu geen tijdsbeeld?

Om te zien wat zo’n oneliner inhoudt, kunnen we eerst naar de mode kijken. Binnen dit verzamelbegrip kan men onder andere kleding, straatmode, merkenfetisjisme, pret a porter en haut couture scharen. Hoewel tegenwoordig ook de sociologische en antropologische aspecten van kleding/mode in kunstmusea getoond worden, zijn het vooral de extravagante, ondraagbare ontwerpen van bijvoorbeeld Azzedine Alaïa of Martin Margiela die een gooi naar het etiket kunst doen. Gevestigde waarden van de hoge kunst vanaf de 18de eeuw, zoals het genie van de maker en de contemplatie van op zich nutteloze zaken door de beschouwer, worden hier door de mode geclaimd om diens status te verhogen. Maar eigenlijk past dit niet bij kleding/mode. Zij is van oudsher nuttig; zij moet het lichaam van de drager beschermen en diens identiteit en sociale status binnen de maatschappij vorm geven.

Pijbes gaat het om die ‘hoge’ mode die hij de nieuwe kunst noemt, ondanks dat de aan de kunst ontleende waarden ervan meer dan twee eeuwen oud zijn. Aan deze ‘onduidelijkheid’ is de ontwikkeling van de kunst mede schuldig. Sinds de intrede van het Postmodernisme, aan het einde van de 20ste eeuw, kan namelijk alles kunst worden, dus ook elementen van de straatmode en de hoge mode. Binnen de hedendaagse, westerse cultuur is er een sterke toenadering van het nutteloze en het nuttige en van verschillende uitingen als mode/design en kunst. Deze cultuur dreigt dan ook een soort hutspot te worden voor degenen die erin opgaan en geen moeite doen om over de karakters en functies van de verschillende vormen ervan te reflecteren. Voor wie dat wel doet, is er nog steeds onderscheid mogelijk. Mode is een belangrijk, maar blijvend aan het menselijk lichaam gebonden onderdeel van de cultuur. Kunst en mode kunnen elkaar naderen of zelfs van elkaar gebruik maken. Maar mode verkrijgt zo niet de potentie van kunst om zich tegelijk in en buiten de cultuur te bevinden. Daardoor kan kunst ons niet alleen een tijdsbeeld tonen - dat wat er is - maar ook echt nieuwe perspectieven bieden.

De uitspraak van Pijbes komt voort uit een gebrek aan onderscheidingsvermogen, waartoe onze cultuur maar al te gemakkelijk aanleiding geeft. Daarom wordt zo’n oneliner zonder morren geaccepteerd en kan zelfs voor ‘visionair’ worden aangezien. Maar van de directeur van het Rijksmuseum zou toch meer reflectie over en inzicht in de ontwikkelingen van de cultuur verwacht mogen worden.

KATALIN HERZOG

Deze column werd gepubliceerd in de KunstKrant, 18de jg. nr. 2, maart/april 2014, p. 9.