woensdag 3 september 2014

EEN BEELDIG MEISJE




Zoiets was in de Nederlandse museumcultuur recentelijk niet meer vertoond. De nieuwe directrice van het Mauritshuis in Den Haag, Emilie Gordenker, leek een serieus iemand te zijn. Zij initieerde geen mediaspektakel tijdens de verbouwing van het museum, maar stuurde de collectie op wereldtournee om toekomstig, internationaal publiek te garanderen. Zij overschreed het restauratiebudget niet en zorgde ervoor dat het museum op tijd kon opengaan.

Bij de opening echter werd het verzuimde spektakel dubbel en dwars ingehaald. Op 28 juni werd het Meisje met de parel van Vermeer met een cavalerie-escorte, het Residentie Orkest en een fanfare binnengehaald. Een transportkist met het ‘schilderij’ erin werd op het dak van het museum gehesen en daaruit stapte een levend ‘meisje’ met een soort rechthoek achter haar hoofd. Zag ik dat wel goed; was de achtergrond van het schilderij van Vermeer op haar hoofd gemonteerd? De dame in kwestie bleek een koorddanseres die als levend schilderij op dertig meter hoogte naar de nieuwe vleugel van het museum overstak. Dit alles werd gadegeslagen door koning Willem Alexander die het museum vervolgens ceremonieel opende.

Had het museum een reclamebureau ingehuurd om deze idiote vertoning te ensceneren? Zoiets paste toch niet bij de ingehouden stijl van de directrice of was dat ook maar een geconstrueerd imago?

Het Mauritshuis heeft een uitstekende collectie met grootse en eenvoudige werken die nu echter anders worden bekeken dan in de 17de eeuw. Juist de ‘minst aanzienlijke’ schilderijen, zoals het Meisje met de parel van Vermeer en het Puttertje van Fabritius worden tegenwoordig bewonderd. Dit is niet alleen te danken aan een veranderde smaak, maar ook aan de media die de film van Peter Webber, The Girl with the Pearl Earring (2003) en het boek van Donna Tartt, The Goldfinch (2013), waarin de kunstwerken figureren, uitvoerig celebreerden.

De museumstaf is dit natuurlijk niet ontgaan. Beide kleine schilderijen hangen niet, zoals de andere, met hun lijst direct op het damastbehang, maar hebben een extra kader gekregen, zodat ze nu groter en belangrijker lijken. Museumbezoekers verdringen zich vooral voor het ‘Meisje’, zich afvragend wie zij is en wat zij zoal denkt. Waarschijnlijk worden zij hiertoe aangezet door de film, waarin Vermeer romantische gevoelens koestert voor zijn dienstmeisje, tevens model voor het schilderij. Weinigen zullen weten dat dit een handige geschiedvervalsing is, want het schilderij is geen portret, zoals de Mona Lisa in het Louvre. Bij het ‘Meisje’ gaat het hoogstwaarschijnlijk om een tronie, een schilderij van een type mens dat kunstenaars in de 17de eeuw ter oefening maakten. Dat zij zo’n type voorstelt, wordt ook bevestigd door haar nogal vlak gezicht en de tulband die uit de verkleedkist in het atelier komt.

Daar gaan we dan. Wij verdringen ons voor een soort 17de eeuwse etalagepop die we een sterke aantrekkingskracht toedichten, zoals we dat ook doen bij gefotoshopte modellen in catalogi. Ze zijn mooi en bij Vermeer zelfs prachtig, maar ze zijn ook leeg en karakterloos.

Heeft de museumstaf dit allemaal overwogen en toen besloten om onze onwetendheid en hebberigheid te gebruiken om ons naar het museum te lokken? Zij kaderen het ‘Meisje’ op de muur extra in en personifiëren haar bij de opening door van een levend mens een schilderij in een kader te maken. Zij moeten wel beseffen dat dit geheel in de tegenwoordige, commerciële cultuur past, waarin alles om meer opbrengst gaat.

Maar is het niet oneerlijk om de museumstaf van zoiets te betichten? Is het verkeerd om commerciële technieken toe te passen om nog meer mensen met kunst in contact te brengen? Op zich is er niets mis met commerciële technieken, zolang zij op hun plaats blijven, namelijk ten dienste van de toegankelijkheid van kunst en het in stand houden van musea. Verkeerd is echter om alles kritiekloos door een commerciële bril te bezien. Dan verdwijnen alle andere waarden die bij kunst horen, waardoor extra dimensies aan het genieten ervan worden toegevoegd. Dan kunnen kunstwerken ons ook geen spiegel meer voorhouden, ter bewustwording van onze huidige, eendimensionale cultuur.

Katalin Herzog

Deze column is gepubliceerd in de KunstKrant, 18de jaargang, nr.5, sept./okt. 2014