dinsdag 17 oktober 2017

DE EGOCENTRISCHE VERZAMELAAR


Een ‘postuum gesprek’ naar aanleiding van een essay van Jean Baudrillard (1929-2007).

K H. Welkom, meneer Baudrillard. U heeft toegezegd om met mij te willen praten over uw essay: ‘The System of Collecting’, dat u in 1968 schreef. Waarom besloot u over verzamelen te schrijven?

J B. Het is al een ouder essay, maar ik sta nog steeds achter de inhoud ervan. Ik ben geïnteresseerd in onze verschillende relaties tot dingen. Meestal gebruiken we dingen voor praktische doeleinden, maar sommige kiezen we uit om in bezit te nemen en er het gepassioneerde spel van het verzamelen mee te spelen. Dat kunnen unieke dingen zijn met een aanzienlijke economische waarde, maar ook massaal geproduceerde en waardeloze dingen. Natuurlijk is het verzamelen van schilderijen van oude meesters iets anders dan het verzamelen van sigarenbandjes. Bij de eerste is de verzamelaar ook een connaisseur en zijn de verzamelde objecten bijna net zo singulier als mensen, wat bij de tweede duidelijk niet het geval is. Maar het fanatisme waarmee de activiteit gepaard gaat, kan bij beide dezelfde hoge graad bereiken. Een verzamelaar is nu eenmaal ‘gek op’ bepaalde dingen. Concentreren we ons echter op de systematiek en niet op de thematiek van het verzamelen, dan maakt het eigenlijk niet uit om wat voor dingen het gaat. Als we dingen verzamelen, koppelen we ze altijd los van hun gebruiksfunctie. Of ze nu exclusief zijn of niet, in de ogen van de collectioneur veranderen ze in ‘unieke’ objecten van verlangen en liefde, wier enige functie het is om verzameld te worden.

K H. Waarom koppelen we de gebruiksfunctie los van dergelijke objecten?

J B. Omdat dingen die ergens toe dienen, altijd terugverwijzen naar de sociale wereld. Als een verzamelaar bepaalde dingen uitverkiest, dan licht hij ze uit die wereld, neemt ze in bezit en betrekt ze op zichzelf. Ze worden in een privé-systeem, een persoonlijke microkosmos, ingebed.

K H. Wat is het doel van zo’n microkosmos?

J B. Met gebruiksdingen oefenen we een praktische heerschappij uit over de wereld. Daartegenover dienen verzamelobjecten voor een abstracte controle over het systeem van de collectie. Zo kunnen we onszelf ervaren als autonome individuen, baas over het eigen systeem en los van de controle die de sociale wereld op ons uitoefent.

K H. Hoe gaat het verzamelen in zijn werk?

J B. Verzamelen is eigenlijk spelen met dingen en overeenkomstig hiermee begint het in de kindertijd. We gaan op zoek naar dingen, vergaren ze, ordenen ze, categoriseren ze en doen ze soms weg of verruilen ze voor andere dingen. Het gaat hier niet om het sparen of hamsteren van dingen – colligere (Latijn) is meer, het betekent namelijk zowel uitkiezen als samenstellen. Om dit spel te kunnen spelen, is één object dan ook niet genoeg. We moeten een bepaalde hoeveelheid of een serie van dingen hebben om een ordening tot stand te brengen en om een beperking, bijvoorbeeld een thema, in de collectie te verkrijgen. Voor de verzamelaar heeft elk object een dubbel karakter; het is zowel uniek als een onderdeel van een serie waarin alle objecten naar elkaar verwijzen. Zo’n ‘bijzonder’ ding kan de verzamelaar ter hand nemen en bekijken om het daarna weer tussen soortgelijke dingen terug te leggen; het uitverkoren object wordt dan weer onderdeel van een eindeloos uit te breiden reeks. Een groot voordeel van een verzameling is dat we zo greep krijgen op iets, namelijk objecten, die we in de sociale wereld (gewoonlijk) niet op mensen hebben. De uniciteit van individuen maakt ze onberekenbaar, ongrijpbaar en dit zorgt voor conflicten, stress en angst. Een verzameling daarentegen is een veilige haven met de rust en de troostende aanwezigheid die ook huisdieren kunnen bieden.

K H. Vergelijkt u dingen met huisdieren?

J B. Ja, een ding is in wezen een ‘perfect huisdier’; het lijkt op een hond met slechts één eigenschap, namelijk trouw. Net als gesteriliseerde huisdieren zijn objecten seksloos; we kunnen er allerlei eigenschappen op projecteren en ze zijn makkelijker om mee samen te leven dan met mensen. Als een verzamelaar zich terugtrekt in zijn microkosmos, geeft hij zich over aan een solitaire passie en ontvlucht de spanningen van de sociale wereld. Eigenlijk verzamelt hij geen dingen, maar aspecten van zichzelf. In elk te verzamelen object herkent hij iets van zijn eigen uniciteit en als hij het ding aan zijn collectie toevoegt, breidt hij daarmee ook zichzelf uit. Een collectie is dus altijd een symbool voor de collectioneur, een zelfportret, met de daarbij behorende vertekeningen.

K H. Komt er ooit een einde aan een verzameling?

J B. Een collectie is nooit af, omdat series in principe eindeloos zijn. Daardoor zet het spel zich voort. Als er een hiaat is in een verzameling, zal de verzamelaar fanatiek naar dat ene object op jacht gaan. Dat hoeft niet eens een heel bijzonder object te zijn; zijn speciale kwaliteit ontleent het vooral aan zijn afwezigheid. Een dergelijk hiaat knaagt aan de verzamelaar en drijft hem tot de invulling ervan. Omdat de collectie echter de collectioneur zelf vertegenwoordigt, zou de vondst van het ontbrekende object in principe de afsluiting van de collectie en daarmee ook het einde van het leven van de collectioneur betekenen. Zolang de verzameling open blijft, kan de verzamelaar zich met het ontbrekende ding vereenzelvigen en zo zijn eigen dood ‘uitstellen’.

K H. Kunt u nader ingaan op de relatie tussen het verzamelen en het leven?

J B. Elk ding in een collectie maakt deel uit van een zich steeds herhalend verhaal, zoals onze gewoonten onderdeel zijn van ons dagelijks leven. Gewoonten functioneren als vaste momenten, waardoor we aan de vloed van de tijd trachten te ontkomen. Objecten helpen ons te leven zowel in praktisch als in mentaal opzicht. Het hanteren van gebruiksdingen zorgt ervoor dat we greep kunnen krijgen op de werkelijkheid en door de mentale omgang met verzamelobjecten kunnen we greep krijgen op de tijd. Net als bij het uitvoeren van gewoonten onderbreekt de concentratie op dergelijke objecten de beangstigende voortgang van de tijd die immers op de dood afstevent. Door te verzamelen kunnen we de tijd enigszins buiten spel zetten en in een systeem met eigen wetten vangen. Een collectie functioneert dus letterlijk als ‘tijdverdrijf’; zij vormt een cyclus die steeds weer begonnen en zo nodig ook veranderd kan worden. En dit is iets wat we onmogelijk met ons leven kunnen doen. Met andere woorden: het verzamelen van dingen is een manier om de lineaire tijd van geboorte naar dood via de fantasie een cyclische vorm te geven om zo, op symbolische wijze, aan een onomkeerbaar en toevallig bestaan te ontsnappen.

K H. Tot nu toe had u het over dingen die we verzamelen en zo in bezit nemen. Hoe verhoudt dit zich tot onze omgang met levende wezens?

J B. Dingen hebben niet de singuliere totaliteit van dieren of mensen. Zelfs een zeer complex ding als een auto heeft die eenheid niet en kan mentaal makkelijk gefragmenteerd worden. Een chauffeur kan bijvoorbeeld de functie van de versneller of de beweging van de auto zich toe-eigenen als hij zegt: ‘ik versnel’ of ‘ik rijd’. Daarentegen is het geestelijk fragmenteren van het lichaam van een ander mens of het zich concentreren op één van diens vele eigenschappen, een onmenselijke bezigheid. Als zo’n fragmentatie in een seksuele context gebeurt, noemen we dat fetisjisme, een perversie waardoor de integriteit van een ander levend wezen wordt aangetast. Aan een dier kunnen symbolische eigenschappen toegekend worden, maar indien de relatie met het dier gereduceerd wordt tot de focus op delen ervan, dan wordt het dier aan een ding gelijkgesteld. Slechts een praktische of narcistische manipulatie van levenloze objecten blijft dan over.

K H. In uw beschouwing worden de troostende en geruststellende functies van het verzamelen duidelijk. Tegelijk laat u de verzamelaar zien als een egocentrisch en eenzaam wezen. Is hij op geen enkele wijze op anderen gericht?

J B. Hoewel de verzamelaar inderdaad egocentrisch is, is hij wel betrokken op anderen, al worden zijn contacten altijd via objecten gelegd. De verzamelaar is in het algemeen gericht op zaken die met ‘menselijke projecten’ te maken hebben en culturele waarden vertegenwoordigen. Op een negatieve wijze is hij verbonden met diegenen die zijn ‘unieke’ objecten niet kunnen bezitten en mogelijkerwijs verteerd worden door jaloezie. Zonder die potentiële afgunst zou het plezier aan de verzameling minder zijn. Een meer positieve connectie heeft de verzamelaar met andere collectioneurs waarbij sprake kan zijn van ruilen van objecten. En hij kan zijn collectie ook aan anderen laten zien in een tentoonstelling of in een televisieprogramma. Maar een verzameling blijft altijd gericht op de persoon van de verzamelaar zelf. Vaak is dat iemand die de regels van het sociaal spel niet goed begrijpt en zich daarom terugtrekt in een zelfgemaakt systeem, dat wel schijnbare controle en ook troost kan bieden, maar de eenzaamheid niet opheft. Ofschoon gezegd wordt dat degene die niets verzamelt wel een stumper moet zijn, kan de verzamelaar de air van een sociale mislukkeling maar moeilijk van zich afschudden.

K H. Dank voor uw inzichten, meneer Baudrillard. Ze zullen welkome gidsen zijn in mijn zoektocht naar de kenmerken van de verzamelaar en de betekenissen van het verzamelen.

ADDENDUM: Behalve voor privédoeleinden kunnen verzamelingen ook ten dienste van een studie of onderzoek worden opgezet. Dan zijn ze ingebed in een kennis- of maakproces en worden ze onderdeel van een wetenschappelijk of artistiek systeem dat op den duur openbaar wordt, zodat anderen erop kunnen voortbouwen.

KATALIN HERZOG


Bron:

- J. Baudrillard, ‘The System of Collecting’, in: J. Elsner and R. Cardinal (eds.), The Cultures of Collecting, Harvard University Press, Cambridge (Mass.) 1994, pp. 7-24. (Oorspronkelijk uitgave: J. Baudrillard, ‘Le Système Marginal: la Collection’, in: J. Baudrillard, Le System des Objets, Parijs, Gallimard 1968.)

CITAAT:

THE LOVED OBJECT

“Among the various meanings of the French word objet, the Littré dictionary gives this: ‘Anything which is cause or subject of passion. Figuratively and most typically: the loved object.’

It ought to be obvious that the objects that occupy our daily lives are in fact the objects of a passion, that of personal possession, whose quotient of invested affect is in no way inferior to that of any other variety of human passion. Indeed, this everyday passion often outstrips all the others, and sometimes reigns in the absence of any rival. What is characteristic of this passion is that it is tempered, diffuse, and regulative: we can only guess at its fundamental role in keeping the lives of the individual subject or the collectivity on an even footing, and in supporting our very project of survival. In this respect, the objects in our lives, as distinct from the way we make use of them at a given moment, represent something much more, something profoundly related to subjectivity: for while the object is a resistant material body, it is also, simultaneously, a mental realm over which I hold sway, a thing whose meaning is governed by myself alone. It is my own, the object of my passion.”

Bron:Jean Baudrillard, ‘The System of Collecting’, p. 7 , in: J. Elsner and R. Cardinal, The Cultures of Collecting, Harvard University Press, Cambridge (Mass.) 1994.